Blog

Fosfaatrechten: de “nieuwe” knelgevallen

13/02/2017 - Agrarisch

 

 

In het wetsontwerp inzake de invoering van een stelsel van fosfaatrechten was een uiterst beperkte knelgevallenregeling opgenomen. Alleen in situaties waarin de landbouwer kan aantonen dat op de peildatum (2 juli 2015) het fosfaatrecht meer dan 5% lager is dan door “bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de landbouwer of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van de melkveestallen” kan aanspraak worden gemaakt op een hoger fosfaatrecht, namelijk “aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt”.

 

Tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer is door een viertal kamerleden een amendement ingediend, omdat zij van mening waren dat dit een te beperkte regeling was. Dit amendement is aangenomen en daarmee is het volgende artikel aan het wetsontwerp toegevoegd: “Ten einde onbillijkheden van overwegende aard te voorkomen verhoogt Onze Minister het op het bedrijf rustende fosfaatrecht met ingang van het tijdstip waarop het verbod, bedoeld in artikel 21b 1e lid, in werking treedt, tot een bij algemene maatregel van bestuur bepaalde omvang, indien kan worden vastgesteld dat het bedrijf behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur omschreven categorie van bedrijven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de verkrijging van een verhoging als bedoeld in de eerste volzin.”

 

Er zijn dus nu twee soorten knelgevallen, te weten de reeds in de wet aangeduide gevallen en een ‘restcategorie’ waarvan nog niet bekend is welke categorieën van bedrijven daarvoor in aanmerking zullen komen. Dit zal nader worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. Staatssecretaris Van Dam heeft op verzoek van de indieners van het amendement bepaald dat hij zich hierbij zal laten adviseren door een onafhankelijke adviescommissie.

 

Historie

Het amendement is ontleend aan de Wet Herstructurering Varkenshouderij. Ook bij de invoering van de varkensrechten zijn destijds bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor gevallen waarin een berekening van het varkensrecht of fokzeugenrecht volgens de hoofdregels zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit werd uitgewerkt in het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij.

 

Het is uiteraard in eerste instantie aan de adviescommissie om te beoordelen welke categorieën van gevallen haars inziens onbillijkheden van overwegende aard opleveren, maar het valt niet uit te sluiten dat bij de advisering gekeken zal gaan worden naar de hardheidsgevallen in de varkenshouderij.

 

Daarbij is het goed voor ogen te houden dat bij de invoering van de varkensrechten niet voor een peildatum is gekozen, maar voor een peiljaar (1996). Daarbij kon de varkenshouder ook opteren voor het peiljaar 1995, indien dat gunstiger uitkwam. Bij de fosfaatrechten lijkt de peildatum echter in beton gegoten In het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij werden extra varkensrechten toegekend aan bedrijven die na 1994 meer dan 10% waren ingekrompen. Dergelijke situaties zullen zich in de melkveehouderij vermoedelijk weinig voordoen, omdat veel bedrijven hebben geanticipeerd op de afschaffing  van het melkquotum. Verder konden extra rechten worden toegekend aan overgedragen bedrijven waar in 1994 t/m 1996 een niet representatief aantal varkens was gehouden (dus gedeeltelijk lege stallen), waarmee een tegemoetkoming werd geboden aan bedrijfsopvolgers Ook varkenshouders die hadden geïnvesteerd in grond of gebouwen (dat laatste op basis van een milieuvergunning, die moest zijn verleend of aangevraagd vóór de aankondiging door de Minister) werden als hardheidsgeval aangemerkt. Al met al een ruimhartige regeling.

 

Wanneer we nog verder naar het verleden kijken, dan komen we uit bij de hardheidsgevallen ten tijde de invoering van de melkquotering in 1984. In welke gevallen kon een hoger melkquotum worden aangevraagd dan op basis van de melkproductie in het referentiejaar 1983? Daarvoor kwamen in aanmerking bijvoorbeeld bedrijfsopvolgers van bedrijven waarvan de voorganger arbeidsongeschikt of ziek was of als er in 1983 sprake was van een onderbezetting. Verder de bedrijven die hadden geïnvesteerd in land en/of standplaatsen voor meer (melk)vee. Er zijn destijds duizenden aanvragen ingediend voor een hoger melkquotum, maar veel aanvragen zijn afgewezen, omdat het ministerie de regelingen heel beperkt uitlegde en daarin vaak werd gesteund door het College van beroep voor het Bedrijfsleven.

 

Hoe verder?

In grote lijnen kan dus geconcludeerd worden dat er in het verleden twee groepen als knelgeval zijn aangemerkt, die ik zou willen aanduiden als de “investeerders” en de “bedrijfsopvolgers”. De achterliggende gedachte is kennelijk dat degenen die hebben geïnvesteerd de mogelijkheid moeten hebben om hun investeringen te laten renderen, en in wezen geldt dit natuurlijk ook voor bedrijfsopvolgers. Het is op dit moment nog niet duidelijk voor welke categorieën van bedrijven het amendement soulaas gaat bieden. Wel is duidelijk dat het moet gaan om  af te bakenen categorieën van bedrijven; dus individuele bedrijven met een hele bijzondere situatie zullen vermoedelijk buiten de boot vallen. Bij de toelichting op het amendement hebben de indieners reeds aandacht gevraagd voor twee categorieën, namelijk bedrijven die voor 2 juli 2015 onomkeerbare financieringsverplichtingen zijn aangegaan en biologische melkveehouders die op 2 juli 2015 nog in een bedrijfsontwikkelproces zaten.  Verder hebben de indieners van het amendement reeds te kennen gegeven dat de commissie bij haar adviezen kan meewegen wat de impact van een eventuele uitbreiding is op de generieke afroming van het fosfaatproductieplafond.

 

Dat is  wat de discussie erg lastig zal maken: extra fosfaatrechten voor knelgevallen zullen leiden tot een hogere afroming en gaan dus ten koste van de fosfaatruimte op de overige bedrijven Het valt te hopen dat de commissie ruim voor 1 januari 2018 met een advies komt. De sector heeft belang bij duidelijkheid, en wel op korte termijn.

 

Piet Stehouwer

Bout Advocaten

Contact

  • 050 314 0 840
  • [email]

Blog