Blog

Instellingscollegegeld: melkkoe of vergoeding onderwijskosten?

30/12/2015 - Onderwijs

Voor niets gaat de zon op, dat geldt ook voor onderwijs. Het geven van onderwijs brengt kosten met zich mee, die bij de student over het algemeen in rekening gebracht worden door middel van collegegeld. Dit kan wettelijk collegegeld of instellingscollegegeld zijn. Het verschil tussen beide is – simpel gezegd – dat het wettelijk collegegeld door de overheid aan een maximum is verbonden en het instellingscollegegeld niet. Dat verschil kan, met name in geval van een medische studie, oplopen tot maar liefst € 30.000,– per jaar. De vraag doet zich voor waarom dat verschil zo groot is. Zijn dat de kosten van onderwijs? Of is het instellingscollegegeld een melkkoe (en wordt de student uitgemolken)? En kan dat zo maar?

Wettelijk collegegeld

Voor het studiejaar 2015-2016 bedraagt het wettelijk collegegeld € 1.951,–. Met dit bedrag, zo wordt aangenomen, kunnen de onderwijskosten van een student nog niet vergoed worden. De overheid draagt daarom een financieel steentje bij door middel van een rijksbijdrage. Door deze rijksbijdrage blijft het volgen van een studie voor iedereen financieel toegankelijk. Gelet op de toenemende bezuinigingen, heeft de overheid het volgen van een studie echter niet onbeperkt toegankelijk willen laten zijn. Het volgen van een tweede studie, terwijl de eerste studie al is afgerond, wordt daarom niet door middel van de rijksbijdrage vergoed. De overheid heeft daarop alleen een uitzondering willen maken wanneer een tweede studie in de gezondheidszorg of het onderwijs wordt gevolgd. In alle andere gevallen is aldus niet het wettelijk (door de overheid “gesubsidieerde”) collegegeld maar het instellingscollegegeld op de student van toepassing.

Instellingscollegegeld

Op grond van de ‘Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek’ (hierna: WHW) bedraagt het instellingscollegegeld minimaal het wettelijk collegegeld. De hoogte van het instellingscollegegeld wordt vastgesteld door het college van bestuur van de betreffende onderwijsinstelling. De hoogte wordt veelal vastgelegd in een (algemene) beleidsregel, zoals de Rijksuniversiteit van Groningen (hierna: RUG) bijvoorbeeld heeft gedaan (in de ‘Regeling inschrijving en collegegeld‘).

Procedures CBHO

Vanwege het grote verschil tussen het wettelijk collegegeld en het instellingscollegegeld, zijn inmiddels meerdere procedures gevoerd bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (afgekort: CBHO). Het CBHO oordeelt als hoogste rechterlijke instantie over “onderwijszaken” in het hoger beroeps- en universitair onderwijs. Uit de gevoerde procedures is duidelijk geworden dat een onderwijsinstelling gehouden is om de hoogte van het instellingscollegegeld te (kunnen) motiveren, maar dat zij bij het vaststellen van de hoogte van het instellingscollegegeld veel vrijheid heeft. Een onderwijsinstelling is volgens het CBHO bijvoorbeeld niet gehouden om haar onderwijs tegen kostprijs aan te bieden. De onderwijsinstelling mag aldus “winst” maken met het (hoge) instellingscollegegeld. Verder mag een onderwijsinstelling voor de hoogte van het instellingscollegegeld volgens een recente uitspraak van het CBHO aansluiting zoeken bij de hoogte van het wettelijk collegegeld en de rijksbijdrage die de onderwijsinstelling ontvangen zou hebben wanneer het wettelijk collegegeld op de student van toepassing was. Als een onderwijsinstelling dat doet, heeft zij de hoogte van het instellingscollegegeld voldoende gemotiveerd. Dat de rijksbijdrage ook bedoeld is voor de vergoeding van andere kosten dan onderwijskosten en dat een student met het instellingscollegegeld veel meer betaalt voor hetzelfde onderwijs is – voor het CBHO en de onderwijsinstellingen – in ieder geval geen doorslaggevende reden om te zeggen dat het instellingscollegegeld te hoog is.

Discussie

De vraag is of daarmee (voor onderwijsinstellingen) de kous af is. In de politiek en de media is het (hoge) collegegeld namelijk een blijvend punt van discussie. Zo is het moeilijk uit te leggen waarom het (instellings)collegeld zo hoog is en waarom er grote verschillen bestaan tussen het (instellings)collegegeld van diverse onderwijsinstellingen. Daarnaast gaan er stemmen op en zal een proef gestart worden om het betalen van collegegeld per vak mogelijk te maken.

Contractonderwijs

Dat het moeilijk uit te leggen is waarom het instellingscollegegeld zo hoog is, blijkt ook uit een onlangs gevoerde procedure bij het CBHO over het door de RUG aan een bachelorstudent in rekening gebrachte instellingscollegegeld. Tijdens de zitting liet de universiteit namelijk weten dat het door de student gevolgde onderwijs ook (voor 50%) op basis van contractonderwijs gevolgd had kunnen worden. Dat had de universiteit niet eerder aan de student laten weten. Het volgen van contractonderwijs, wat met name bedoeld is voor degene die niet een hele opleiding maar één of enkele vakken wil volgen, is echter ongeveer de helft goedkoper dan het volgen van de vakken op basis van instellingscollegegeld. Hoewel dat in de procedure voor het CBHO geen aanleiding was om te oordelen dat het in rekening gebrachte instellingscollegegeld te hoog was, kan wel vastgesteld worden dat het volgen van het gevolgde onderwijs (aanzienlijk) minder kosten voor de student met zich mee had kunnen brengen.

Geen melkkoe, geen vergoeding onderwijskosten?

Het gaat misschien te ver om het instellingscollegegeld een melkkoe te noemen, maar al met al lijkt het instellingscollegegeld ook geen vergoeding voor de (daadwerkelijke) onderwijskosten te zijn. Eenieder die voor zijn of haar onderwijsinstellingscollegegeld moet betalen, doet er in ieder geval verstandig aan om te bekijken of een andere onderwijsinstelling minder kosten in rekening brengt dan wel of het (gedeeltelijk) volgen van vakken op basis van contractonderwijs niet goedkoper is.

 

 

Tim Bodewes

Contact

  • 050 314 0 840
  • [email]

Blog