Blog

Sylvana Simons moet partijnaam ‘Artikel 1’ veranderen: onterecht?

07/06/2017 - IT/IE

Op 13 januari jl. schreef ik een blog met de titel ‘Artikel 1, handelsnaam- en merkbescherming?’ Mijn conclusie was dat Stichting Expertise Centrum Discriminatie (SED) niet met succes op grond van het merken- of het handelsnaamrecht kon optreden tegen Sylvana Simons. Artikel 1 wordt namelijk niet in het economisch verkeer als merk, noch als handelsnaam gebruikt.

Gisteren heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam anders geoordeeld. Artikel 1 moet binnen een maand haar naam wijzigen. De huidige naam lijkt te veel op de naam van onderzoeksinstituut Art. 1 en maakt daarmee inbreuk op het merkrecht SED, waar Art. 1 deel van uitmaakt.

Qua onderbuikgevoel lijkt dat geen opvallende uitspraak te zijn. Art. 1 en Artikel 1 lijken immers wel op elkaar. Maar als we kijken naar de grondslag op basis waarvan de vorderingen van het onderzoeksinstituut zijn toegewezen is, er iets vreemds aan de hand.

SED heeft haar vorderingen gegrond op artikel 2.20 lid 1 sub a, b en d BVIE en de voorzieningenrechter heeft de vorderingen op die gronden toegewezen. Voor toewijzing op grond van lid 1 sub a[1] en b[2] dient het merk gelijk of overeenstemmend te zijn aan het merk en in het economisch verkeer te worden gebruikt voor gelijke of soortgelijke diensten. Het moet dan gaan om een gebruik dat plaatsvindt in het kader van een handelsactiviteit waarmee een commercieel doel wordt nagestreefd.

De statutaire doelstelling van Artikel 1 is “op te komen voor alle Nederlanders op basis van het gelijkheidsbeginsel opgenomen in artikel 1 van de Grondwet. De vereniging zet zich actief in om discriminatie aan te pakken middels het ontwikkelen en ondersteunen van maatschappelijke en politieke activiteiten”.

Dat lijkt geen commercieel doel te zijn.Ook de partij van Sylvana streeft geen commercieel doel na, maar een ideëel politiek (maatschappelijk) doel. De tekens of merken worden dus niet in het kader van een handelsactiviteit gebruikt.

De voorzieningenrechter oordeelt van wel:

“Het begrip economisch verkeer dient ruimt te worden opgevat. Hiervoor is niet vereist dat de activiteiten zijn gericht op het maken van winst of ander economisch voordeel. Het zich bedienen van een merk of teken in verband met zakelijke activiteiten is voldoende.”

“Artikel 1 neemt als politieke partij deel aan het zakelijk verkeer en verricht zakelijke activiteiten. Zij heeft inkomsten en uitgaven, zoals leden die contributie betalen, uitgaven om een partijbureau in stand te houden, om lezingen te houden etc. Artikel 1 gebruikt het teken Artikel 1 daarmee in het zakelijk verkeer waardoor voorshands aan de eis van gebruik in het economisch verkeer is voldaan.”

Los van het feit dat Artikel 1 zich niet bedient van zakelijke activiteiten, wordt met dit oordeel de eis van het Europese Hof dat het teken gebruikt moet worden  in het economisch verkeer  opgerekt ‘van een handelsactiviteit met een commercieel doel’, naar ‘het zich bedienen van een merk of teken in verband met zakelijke activiteiten’. De drempel om bescherming in te roepen op grond van lid 1 sub a en b wordt daarmee dus verlaagd.

De motivering van de voorzieningenrechter is dat: “voorshands aannemelijk is dat SED en Artikel 1 dezelfde diensten aanbieden, zoals vereist in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. In ieder geval is aannemelijk dat zij soortgelijke diensten aanbieden als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE en dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. SED heeft namelijk aan de hand van haar producties 14 en 16 aannemelijk gemaakt dat zich reeds tal van concrete gevallen van verwarring hebben voorgedaan. Ook direct en indirect verwarringsgevaar in de toekomst acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk.”

Hierover schreef ik afgelopen januari: “Het verwarringscriterium waar SED op hint is alleen aan de orde als het gewraakte teken in het economisch verkeer wordt gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten. Artikel 1 wordt niet in het economisch verkeerd gebruikt, waardoor (merkenrechtelijk) niet relevant is of er sprake is van verwarringsgevaar.”

En daar sta ik nog steeds achter.

Mijn punt is dat Artikel 1 niet in het economisch verkeer wordt gebruikt, omdat zij geen commercieel doel nastreeft en dus niet relevant is of er wel of geen sprake is van verwarringsgevaar. De vordering zou niet op grond van lid 1 sub a of lid 1 sub kunnen worden toegewezen.

Voor wat betreft lid 1 sub d heeft de voorzieningenrechter als volgt geoordeeld: “Tot slot kan niet worden uitgesloten dat SED zich in een bodemprocedure terecht kan beroepen op de bescherming die artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE haar biedt, waarbij de eis van gebruik in het economisch verkeer niet geldt en waarbij evenmin is vereist dat het beweerd inbreukmakende teken wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten. SED heeft in dit verband aangevoerd dat haar onderzoeksinstituut Art.1 zeer groot belang hecht aan onafhankelijkheid en objectiviteit. Zij wil daarom niet in verband worden gebracht met een politieke partij, die er in beginsel (alleen) op is gericht haar eigen idealen te verwezenlijken. Dat het teken Artikel 1 wordt gebruikt ten behoeve van een politieke partij kan dan ook tot gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Art. 1 als onafhankelijk onderzoeksinstituut, als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE.”

Samengevat komt bovenstaande overweging erop neer dat het onderzoeksinstituut een zeer groot belang hecht aan haar onafhankelijkheid en objectiviteit en dat als het teken Artikel 1 door Sylvana Simons wordt gebruikt voor een politieke partij, dit tot gevolg kan hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Art. 1 als onafhankelijk onderzoeksinstituut.

Qua onderbuikgevoel lijkt dat te kloppen. Voor lid 1 sub d geldt niet de eis van gebruik in het economisch verkeer en het belang voor het onderzoeksinstituut is zichtbaar. Maar ook hier zijn vreemde dingen aan de hand.

De eisen die aan toewijzing op grond van lid 1 sub d gesteld worden zijn (in cumulatieve zin) dat men[3] (a) met de partijnaam Artikel 1 een verband legt met het teken van het onderzoeksinstituut (Art. 1) in de plaats van met de Grondwet, (b) dat dit leidt tot schade, en (c) dat hiertoe geen geldige reden is. Die cumulatieve eisen a, b en c zijn in de uitspraak niet aan de orde gekomen. Toch is de vordering ook op deze grond toegewezen.

Verder zijn er twee dingen opvallend aan het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebruik van het teken Artikel 1 door een politieke partij tot gevolg kan hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het onderzoeksinstituut.

Van afbreuk aan de reputatie van het merk zal sprake zijn wanneer het door Sylvana Simons gebruikte teken negatief appelleert aan het merk van het onderzoeksinstituut. Dat men een verband zou kunnen leggen betekent niet dat dit een negatief verband zou zijn. Mogelijk dat afbreuk aan het onderscheidend vermogen door de voorzieningenrechter werd bedoeld.

Verder bepaalt lid 1 sub d dat het moet gaan om, zonder geldige reden, afbreuk doen aan de reputatie van het merk (dus Art. 1) en niet het onderzoeksinstituut als zodanig. Het verschil is dat een merk bedoeld is om producten of diensten te onderscheiden van een concurrent en je daar bescherming voor kan krijgen. In de trant: ‘bij dit teken verwacht ik deze kwaliteit’. Terwijl het onderzoeksinstituut als zodanig daar geen bescherming aan kan ontlenen en nu bescherming verleend lijkt te worden.

Al concluderend verwacht ik dat de advocaat van Sylvana Simons in hoger beroep gaat. Als buitenstaander kan dat een simpele beslissing lijken, maar er kunnen op de achtergrond vele redenen spelen om geen hoger beroep in te stellen. Procedures eisen financieel en emotioneel soms veel van cliënten. Ik houd het nieuws in ieder geval in de gaten.

Henk Bethlehem

 

Update: Sylvana Simons stelt geen hoger beroep in en gaat op zoek naar een andere naam.

 

Hebt u nog vragen over merkenrecht of een handelsnaam? Neem dan contact op met de advocaten van de ICT|IE-branche. Wij helpen u graag verder!

 

[1] wanneer dat teken gelijk is aan het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;

[2] wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk;

[3] Het criterium uit de jurisprudentie voor ‘men, is: de verwachting van de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument.

Contact

  • 050 314 0 840
  • [email]

Blog