Blog

Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en het Openbaar Onderwijs

22/05/2017 - Onderwijs

Wet Werk en Zekerheid (WWZ) en het Openbaar Onderwijs

 

De WWZ geldt niet voor ambtenaren en derhalve ook niet voor personeel dat is aangesteld in het openbaar onderwijs , althans zolang de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren niet in werking is getreden.

Artikel 33 lid 3 WPO en artikel 38a WVO bepalen echter: “Onder regeling van de rechtspositie als bedoeld in het eerste lid wordt tevens begrepen het vaststellen van bepalingen inzake aanstelling, benoeming, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag van personeel. De bepalingen omtrent ontslag mogen het personeel van de openbare scholen niet minder rechten verschaffen dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de bepalingen van dwingend recht van Titel 10 van Boek 7 van het BW”.

Door de  verwijzing in de artikelen 33 lid 3 WPO en 38a WVO zijn  de ontslagbepaling in de WWZ echter wel van toepassing binnen het openbaar PO en VO.

 

Tot de bepalingen van dwingend recht in Boek 7, titel 10 BW behoort art. 7:668a BW. Dat artikel bepaalt ondermeer: “Vanaf de dag dat tussen de zelfde partijen:

  1. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;
  2. meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogte zes maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd;”

 

Van dit artikel kan in specifieke gevallen bij cao worden afgeweken. In de onderwijscao’s is dat o.a. gebeurd voor vervangingsaanstellingen in de griepperiode. En verder kan het openbaar primair onderwijs opteren voor toepassing van het vervangingsbeleid zoals dat geldt voor het bijzonder onderwijs (art. 4.6 Cao PO). Maar buiten deze specifieke situaties is afwijking van het bepaalde in art. 7:668a BW niet toegestaan. Vanwege het bepaalde in art. 33 WPO en 38a WVO geldt dat verbod om af te wijken dus ook voor het openbaar onderwijs.

 

Artikel 4.5 Cao PO en artikel 9.b.2 lid 6 Cao VO wijken echter wel af van art. 7:668a BW. In strijd met dat wetsartikel openen deze cao-bepalingen de mogelijkheid om een onbeperkt aantal tijdelijke aanstellingen binnen een periode van 36 maanden af te sluiten. Het gevolg daarvan zal echter zijn dat de leerkracht die dat overkomt in het openbaar onderwijs een minder goede ontslagbescherming heeft dan de leerkracht/werknemer in het bijzonder onderwijs. En volgens de artikelen  33 lid 3 WPO en  38a WVO is dat dus niet toegestaan.

 

De consequentie is dat indien een medewerker in het openbaar onderwijs een vierde contract wordt aangeboden of de gezamenlijke looptijd van de opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd de twee jaar overschrijden, die medewerker zich er met succes op kan beroepen dat zijn aanstelling voor onbepaalde tijd geldt.

 

Een tegenwerping zou wellicht kunnen zijn dat art. 7:668a BW niet geldt als een “bepaling omtrent het ontslag”. Die stelling is niet kansloos. Art. 7:668a BW gaat immers in de eerste plaats over de vraag wanneer een tijdelijk dienstverband van rechtswege overgaat naar een vast dienstverband. Toch lijkt die stelling onjuist. Artikel 7:668a staat in afdeling 9 van Titel 10 van boek 7. Die afdeling kent als opschrift “Einde van de arbeidsovereenkomst”. Verder ontstaat door  het vierde aansluitende contract, dan wel de overschrijding van de 24 maanden voor de werknemer van het Burgerlijk Wetboek ontslagbescherming. Een docent aan de openbare school heeft in een vergelijkbare situatie die ontslagbescherming niet en dat is dus in strijd met art. 33 lid 3 WPO/ 38a WVO.

 

Indien u geen risico’s wilt lopen en geen vaste aanstelling kunt bieden, doet u er daarom verstandig aan art. 7:668a BW te respecteren. Dit betekent dat u dient af te zien van een nieuwe tijdelijke aanstelling indien de medewerker reeds drie opeenvolgende aanstellingen heeft gehad dan wel door een nieuwe tijdelijke aanstelling de gezamenlijke looptijd van de tijdelijke aanstellingen het maximum van twee jaar zou overschrijden.

U zou daar alleen een uitzondering op kunnen maken in de gevallen dat de Cao PO en VO daarin voorzien voor het bijzonder onderwijs. De redenering daarvoor zou dan moeten zijn dat als voor het bijzonder onderwijs bij Cao van artikel 7:668a BW is afgeweken die afwijking ook geldt voor het openbaar onderwijs. Maar het is niet zeker dat die redenering opgaat.

 

Een bepaling die vergelijkbaar is met art. 5.4 Cao PO en art. 9.b.2 lid 6 Cao VO ontbreekt evenwel voor het bijzonder onderwijs, met als gevolg dat een vierde contract of een overschrijding van twee jaar op basis van een van deze artikelen  automatisch   leiden tot een aanstelling voor onbepaalde tijd.

 

Mocht u meer informatie over het voorgaande wensen of concrete situaties door ons laten beoordelen, dan kunt u daarvoor contact opnemen met mrs  Govert Brouwer of Jannet Terpstra

Contact

  • 050 314 0 840
  • [email]

Blog