Blog

WW-premiedifferentiatie en oproepovereenkomsten

06/03/2020

Met ingang van 1 januari 2020 kent de Wet Financiering Sociale Verzekeringen een hoge en een lage WW-premie. Per die datum bedraagt de lage premie 2,94% en de hoge 7,94%, een substantieel verschil. De gedachte is om tijdelijke contracten, flex- en uitzendwerk duurder te maken om werkgevers op die wijze te stimuleren arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd aan te gaan.

De lage premie geldt voor arbeidsovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, schriftelijk zijn vastgelegd en geen oproepovereenkomst zijn. Tevens geldt de lage premie voor leerarbeidsovereenkomsten met BBL-leerlingen en voor arbeidsovereenkomsten (ongeacht of dit een oproepcontract of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is) met werknemers jonger dan 21 jaar, mits per maand niet meer dan 52 uren worden verloond.

In alle overige gevallen is de werkgever de hoge WW-premie verschuldigd.

Voor de tariefindeling is dus van belang wanneer een arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt als een oproepovereenkomst. De wettelijke definitie van oproepovereenkomst oogt eenvoudig. Volgens artikel 7:628a van het Burgerlijk Wetboek is er sprake van een oproepovereenkomst:

  1. wanneer de omvang van de arbeidsovereenkomst niet is vastgelegd als een vast aantal uren per week of per maand; of
  2. in het geval een zogenaamde jaarurennorm is overeengekomen (het aantal uren dat een werknemer in een jaar dient te werken) en de werknemer geen recht heeft op een vast maandloon, maar bijvoorbeeld alleen aanspraak heeft op betaling van de in die maand daadwerkelijk gewerkte uren; of
  3. wanneer in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat indien de werknemer door een oorzaak die aan de werkgever is toe te rekenen niet werkt (bijvoorbeeld vanwege het niet doorgaan van een order of een bestelling), de werknemer geen recht heeft op loon.

Toetsing van een arbeidsovereenkomst aan deze drie criteria lijkt nog wel te overzien, maar schijn bedriegt. Hoe beoordeelt u bijvoorbeeld de volgende situaties? Is daarin de hoge of de lage WW-premie verschuldigd?

  1. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 10 uur per week wordt tijdelijk met 20 uur per week uitgebreid;
  2. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 10 uur per week wordt veranderd in 30 uur per week;
  3. en wat geldt als de partijen in situatie b na twee maanden de omvang van het dienstverband weer terugbrengen naar 10 uur per week?

Bij belangrijke veranderingen pleegt de overheid tegenwoordig toe te lichten in “kennisdocumenten”. In de bijlage bij het kennisdocument premiedifferentiatie WW worden 16 bijzondere situaties behandeld. Die bijlage is ook als bijlage bij dit artikel opgenomen. Volgens die bijlage is in situatie 1 over de vaste uren de lage WW-premie verschuldigd en over de tijdelijke uren de hoge WW-premie. In de situaties 2 en 3 geldt steeds de lage WW-premie.

Maar is dit antwoord voor situatie 1 juist? Volgens het kennisdocument geldt de tijdelijke uitbreiding als een aparte overeenkomst voor bepaalde tijd. Verschillende rechters hebben echter beslist dat (opeenvolgende) tijdelijke urenuitbreidingen niet gelden als (opeenvolgende) dienstverbanden voor bepaalde tijd. Op die grond is goed verdedigbaar dat in situatie 1 ook over de tijdelijke urenuitbreiding slechts de lage WW-premie verschuldigd is. In sectoren als het onderwijs en de zorg, waarin werknemers geregeld worden gevraagd om tijdelijk extra uren te werken, bijvoorbeeld bij wijze van ziektevervanging of tijdens vakantieperioden, kan dit op jaarbasis tot substantieel hoge kosten leiden.

Overigens is het in de bijlage opgenomen overzicht op meer punten discutabel. Zo wordt in de bijzondere situatie nr. 3 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die van januari tot en met maart een omvang heeft van 10 uur per week, vanaf april tot en met september van 40 uur per week en van oktober tot en met december van 20 uur per week aangemerkt als oproepovereenkomst. Dat lijkt niet juist. Per periode is immers een vast aantal uren per week overeengekomen. Ook de in de bijlage onder nr. 4 geschetste bijzondere situatie wordt ten onrechte aangemerkt als een oproepovereenkomst.

Gezien de financiële gevolgen kan het de moeite waard zijn om na een aangifte overeenkomstig het kennisdocument binnen zes weken na betaling bij de inspecteur bezwaar te maken tegen het betaalde bedrag. De kosten van een dergelijk bezwaar zijn beperkt. Tegen de beslissing op dat bezwaar staat beroep open bij de rechter. Wij zijn u  graag van dienst bij het maken van bezwaar.

Govert Brouwer en Jannet Terpstra

Contact

  • 050 314 0 840
  • [email]

Blog