In mijn praktijk sta ik regelmatig ondernemers bij die besluiten de samenwerking met hun zakelijke partner te beëindigen. Bij het verbreken van een vennootschap onder firma (hierna: V.O.F.), een commanditaire vennootschap (hierna: C.V.), of een maatschap is het vaak zo dat partijen het over de meeste zaken wel eens zijn. Partijen kunnen het bijvoorbeeld eens zij over wie van hen de onderneming voortzet of dat de onderneming beter kan worden gestaakt. Daarnaast zijn partijen het geregeld eens over de waarde van bepaalde activa van de onderneming.
Het komt echter regelmatig voor dat partijen toch nog discussie hebben over een of meerdere punten. Bijvoorbeeld over de omvang van de voorraad, de waarde van een bedrijfspand of het aandeel in de winst van de vennoten. Wat er dan vaak gebeurt, is dat de discussie over een onderdeel van de uittreding ertoe leidt dat de hele afwikkeling komt stil te liggen. In die situatie zal de partij die de onderneming wil voortzetten of feitelijk al aan het voortzetten is, helemaal niks aan de uittreder betalen. Dit vanuit de gedachte: pas als overeenstemming bestaat op alle punten ben ik verplicht te betalen.
Die gedachte is niet juist. De vordering van de uittreder ontstaat op het moment dat de V.O.F. wordt verbroken, ook als deze nog niet (in zijn geheel) kan worden vastgesteld. Kortom, u heeft vanaf het moment van uittreden een vordering op de voortzetter. Als de uittreder en de voortzetter het op onderdelen eens zijn over de berekening van de uittredingsvergoeding, dan kan de vordering van de uittreder ook deels worden begroot en vastgesteld. Die vordering kan dan ook door de rechter worden toegewezen.
Als de overnemer in dat geval niet bereid is een voorschot te betalen op de uittredingsvergoeding, kan een kort geding mogelijk uitkomst bieden. In dit blog zal ik uitleggen hoe u in een kort geding een voorschot kunt laten vaststellen.
Wanneer kunt u een kort geding starten?
In spoedeisende zaken, waarin gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening vereist is, kan de voorzieningenrechter in een kort geding procedure een voorziening geven. Zo’n voorziening kan bestaan uit een gebod of verbod om iets te doen. Bijvoorbeeld het afgeven van administratie die nodig is om de uittredingsvergoeding vast te stellen of het betalen van een voorschot.
Er is sprake van een spoedeisend belang bij een voorziening als van de eiser niet kan worden verwacht dat hij een bodemprocedure afwacht. Omdat een procedure in kort geding slechts enkele weken in beslag neemt en een (gewone) bodemprocedure soms langer dan een jaar duurt, kan een kort geding een aantrekkelijk alternatief zijn om snel een beslissing van een rechter te krijgen.
Het is van belang te realiseren dat de voorzieningenrechter in kort geding slechts een voorlopig oordeel geeft. Dit betekent dat, hoewel partijen aan de uitspraak gebonden zijn, een gewone rechter in een bodemprocedure alsnog een andere uitspraak kan doen. De uitspraak van de gewone rechter gaat dan vóór de uitspraak van de voorzieningenrechter. De uitspraak van de voorzieningenrechter geldt dan niet meer.
Voorwaarden voor een kort geding
In het algemeen is het lastig om in kort geding een geldvordering toegewezen te krijgen. Maar als partijen het deels met elkaar eens zijn is het wel mogelijk. In dat geval kan in kort geding een vordering worden ingesteld tot betaling van een voorschot op bijvoorbeeld een uittredingsvergoeding uit een V.O.F., een C.V. of een maatschap. Voor toewijzing van een dergelijke vordering moet zijn voldaan aan drie vereisten:
- Het moet voldoende aannemelijk zijn dat er een vordering op de wederpartij bestaat;
- De eisende partij moet een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de vordering in kort geding;
- De voorzieningenrechter zal een belangenafweging moeten maken tussen partijen en moeten onderzoeken of er sprake is van een restitutierisico, dat kan leiden tot afwijzing van de vordering.
Een kort geding kan alleen worden gestart door een advocaat. Wilt u hier meer over weten, neemt u dan contact met mij op via 050 – 314 08 40 of vandermaas@boutadvocaten.nl.
Hierna zal ik de drie vereisten verder uitwerken.
Wanneer is de vordering voldoende aannemelijk?
Een vordering is voldoende aannemelijk als het op basis van het beschikbare (feitelijke) bewijsmateriaal duidelijk is dat in een eventuele bodemzaak de vordering ook zal worden toegewezen. Hoe stelt de voorzieningenrechter dat vast?
In een gerechtelijke procedure werkt dat als volgt. De eisende partij mag stellingen naar voren brengen en zal die stellingen onderbouwen met bewijsmiddelen. Een voorbeeld daarvan is dat de kapitaalstand op de datum van einde vennootschap € 100.000,- bedraagt. Ter onderbouwing kan de laatste (concept)jaarrekening worden overgelegd.
De gedaagde partij mag vervolgens de stellingen van eiser betwisten. De voorzieningenrechter zal dan beoordelen of gelet op de gemotiveerde betwisting (of het ontbreken daarvan) de stelling van eiser kan worden vastgesteld.
Het is dus zaak om als uittreder zoveel als mogelijk stellingen naar voren te brengen die niet of slechts gedeeltelijk door de voortzetter (kunnen) worden betwist. Als de kapitaalstand wordt onderbouwd met een vastgestelde jaarrekening, zal de omvang daarvan niet snel gemotiveerd kunnen worden betwist en dus snel door de voorzieningenrechter worden vastgesteld.
Om in kort geding met succes een vordering tot betaling van een voorschot in te kunnen stellen, zal de uittreder voldoende aannemelijk moeten maken dat hij een vordering heeft op de voortzetter, omdat dat deel van de vordering niet door de voortzetter wordt betwist. Dit geeft de uittreder de mogelijkheid om een voorschot te vorderen op de t.z.t. nog nader te bepalen uittredingsvergoeding.
Wanneer heeft u een spoedeisend belang bij een voorschot?
De uittreder moet een spoedeisend belang hebben bij zijn vordering tot betaling van een voorschot. Dit betekent dat er redenen moeten worden aangevoerd waarom de vordering nu moet worden betaald en waarom langer wachten niet van de uittreder kan worden gevraagd.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang kan een beroep worden gedaan op alle feiten en omstandigheden. Bij de verbreking van een V.O.F. wordt vaak een beroep gedaan op het feit dat de uittreder in zijn levensonderhoud moet voorzien en daarvoor (mede) is aangewezen op uitkeringen uit de gewezen V.O.F.. Daarbij speelt vaak ook een rol dat aan de uittreder (voorlopige) aanslagen Inkomstenbelasting en Premie ZVW worden opgelegd, gebaseerd op de behaalde winst in de periode dat hij nog vennoot was.
Als een uittreder niet op andere wijze in zijn levensonderhoud kan voorzien of wordt geconfronteerd met een hoge belastingaanslag, kan er sprake zijn van een spoedeisend belang. Het is niet vereist dat aan de zijde van de uittreder sprake is van een financiële noodsituatie. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een naderend faillissement. Al kan het bestaan van een financiële noodsituatie wel bijdragen aan het vaststellen van het spoedeisende belang.
Ook andere feiten en omstandigheden kunnen meebrengen dat u een spoedeisend belang heeft bij een vordering tot betaling van een voorschot op de uittredingsvergoeding in kort geding.
Wilt u een advies ten aanzien van uw eigen situatie, neem dan contact met mij op via 050-3140840 of vandermaas@boutadvocaten.nl voor een vrijblijvend gesprek.
Welke belangenafweging moet de voorzieningenrechter maken?
De voorzieningenrechter moet bij zijn beslissing altijd een belangenafweging maken. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding zal de voorzieningenrechter in zijn oordeel onder andere moeten meewegen in hoeverre de uittreder in staat zal zijn om het aan hem toegewezen voorschot eventueel terug te betalen. Die situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen als de bodemrechter de uittredingsvergoeding uiteindelijk op een lager bedrag vaststelt dan de voorzieningenrechter. De uittreder zal dan een bedrag moeten terugbetalen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet alleen beoordeelt in hoeverre het zeker is dat het bedrag dat wordt toegewezen daadwerkelijk door de voortzetter aan de uittreder verschuldigd is, maar ook in hoeverre de uittreder in de toekomst in staat zal zijn het bedrag eventueel terug te betalen, gelet op zijn financiële positie.
Als een uittreder aanspraak maakt op een voorschot op de uittredingsvergoeding, zal het vaak gaan om een bedrag waarover partijen geen verschil van mening hebben, althans waarover zij grotendeels niet van mening verschillen. Omdat de voortzetter in dat geval de omvang van de vordering (deels) niet zal betwisten, kan de voorzieningenrechter eerder vaststellen dat ook in een bodemprocedure de vordering van de uittreder zal worden toegewezen.
In een kort geding over het betalen van een voorschot op de uittredingsvergoeding, waarbij partijen het eens zijn dat in elk geval een bepaald bedrag moet worden betaald, zal een restitutierisico daardoor niet snel leiden tot afwijzing van de vordering. Als partijen het er namelijk over eens zijn dat een bedrag moeten worden betaald, zal het bedrag ook niet hoeven worden terugbetaald en is er dus ook niet of nauwelijks sprake van een restitutierisico.
Wilt u weten of een kort geding in uw situatie geschikt is?
Bent u recent uitgetreden uit een V.O.F. , een C.V. of een maatschap, en heeft u met de voortzetter gedeeltelijk overeenstemming bereikt over de waarde van de onderneming, maar bestaat er nog discussie over een deel van de activa en weigert de voortzetter u alvast een voorschot te betalen? Neemt u dan contact met op via 050-3120840 of vandermaas@boutadvocaten.nl en dan help ik u graag verder.
Uiteraard kan ik u ook helpen met andere vragen over het uittreden uit een V.O.F., een maatschap of een C.V.